Mooier, mooist, Myanmar

Mooier, mooist, Myanmar

Het lange tijd gesloten Myanmar opent voorzichtig haar grenzen. Met een visum in je rugzak is het inmiddels geen probleem meer om naar Rangoon te vliegen. Maar ik wil juist over land naar Myanmar reizen. Dat kan niet, althans niet op papier. Toch waag ik de gok in de hoop dat ik ook de verboden zones kan passeren .

‘Dwars door een nieuw land

Wat ik wil, kan volgens mijn Lonely Planet eenvoudigweg niet. Ook op internet lees ik alleen maar berichten over de onmogelijkheid van mijn plan: Myanmar per fiets verkennen vanuit de meest zuidelijke punt. De grens met Thailand oversteken en per boot naar Kawthaung krijgt nog wel de zegen van de autoriteiten. Maar eenmaal aan de overkant zal ik spoedig vastlopen: buiten de stad zullen een roadblock en een zwikkie agenten mij dwingen mijn expeditie voortijdig af te breken. Als buitenlander krijg ik namelijk geen toestemming de restricted area met een lengte van bijna driehonderd kilometer te doorkruisen. De alternatieve route van Bangkok naar Rangoon, per vliegtuig, vind ik te flauw voor woorden. Ik wil fietsen en met een goed verhaal thuiskomen. Er blijft dus maar één optie over: de gok wagen, met het risico dat mijn avontuur in een dagtripje eindigt en ik mijn visum verspeel.

Op de pier in Ranong verdringen de mannen elkaar om de farang (van foreigner) met zijn chakajaan (fiets) aan boord te mogen hijsen. Het is me worst wie aan mij gaat verdienen; ik ben vooral benieuwd naar de overkant en of we die überhaupt met een gammele houten long-tail boat gaan bereiken, want het is een heuse zeearm die beide landen scheidt. Na een half uur zet ik voet aan wal in een ‘nieuw’ land. Ook hier is het een drukte van belang. Wel zijn de mensen hier fors armer, ondanks de nabijheid van het welvarende Thailand, waar zichtbaar veel goederen vandaan komen, tot en met het onzichtbare signaal voor de mobiele telefoon. In Kawthaung kun je volop simkaarten kopen die beginnen met +66, het landnummer van de overkant. Kan ik de no-go-area passeren? Ja. De oplossing blijkt bijna teleurstellend eenvoudig: sinds enkele weken mag je als buitenlander mee met een snelle passagiersboot die de hindernis overbrugt. Om vier uur is de afvaart. ’s Ochtends. Maar dat blijkt pas als ik me een half etmaal te vroeg in het haventje meld.

Dan nog maar even het kettingblad in de steile heuvel zetten, waarop me een tempelcomplex wordt beloofd. Eenmaal boven, nog nahijgend, blaast de religieuze plek me zo ongeveer uit m’n klikpedalen. Ik zie me omringd door stoepa’s bekleed met bladgoud en Boeddhabeelden met een veel menselijker uitstraling dan de exemplaren in Thailand. Met bolle wangen, vriendelijke ogen en een relativerende, licht spottende glimlach. Er is hier geen toerist te bekennen.

Na een halve nacht in een hotel sta ik opnieuw in de haven. Ik mag als eerste aan boord en dat is een mazzel van levensbelang: voorin staat de airco op min tien graden en achterin stoken de turbomotoren de ruimte op tot een knusse vijftig graden. De middelste rij stoelen biedt dus de beste overlevingskansen. Een video van het Myanmarese songfestival wordt snoeihard afgespeeld. Ademloos kijken 150 mannen en vrouwen, stuk voor stuk armoedig gekleed, naar de monitoren. Als ik mijn gps mag geloven razen we met vijftig kilometer per uur langs ontelbare eilandjes door de Andaman zee. Tot tweemaal toe gaat de boot vol in de ankers, op open water, in het diepe donker. Kleine bootjes varen langszij om passagiers te brengen en te halen. Ai, wat zou ik hier graag aan land gaan, maar de motoren brullen alweer op volle kracht.

In Myeik mag ik eindelijk van boord. Mijn Lonely Planet rept met geen woord over deze havenstad van formaat. De reisbijbel gaat pas driehonderd kilometer noordelijker ‘aan’. Ik ben op een plek op aarde die nog niet van alle kanten is beschreven en beoordeeld. Ik moet – stel je voor – helemaal zelf een lunchplek vinden, waarna mijn fietstocht door het mysterieuze Myanmar eindelijk kan beginnen.

Helaas blijkt de weg zo slecht dat ik regelmatig uit mijn zadel stuiter. Alleen op de betere stukken kan ik wat om me heen kijken. Het landschap ziet er best aardig uit, maar de armoedige huisjes met nog armere bewoners treffen me meer. Na twee uur rodeo-op-een-fiets meldt zich geheel onverwachts de verlossing. Een agent, de eerste mens in schone, niet-gehavende kleding, sinds ik op de fiets stapte, lacht mij toe vanonder een banier met de vraag ‘How can we help you?’. Welnu, doet u mij maar een volgeveerde SUV met airco en een knappe stereo alstublieft.

Pure bluf natuurlijk, maar een half uur later zit ik werkelijk naast een adjudant en zijn onderknuppel die me tot aan de grens van hun district brengen. Het ontbreken van de hifi-installatie neem ik voor lief. Ik vul de tijd met het observeren van de dienders die de toestand in de wereld bespreken. Beiden met hun mond vol betelnoot. Het sap dat vrijkomt verspreidt een weeïge geur en kleurt hun tanden dieprood. Hun kaakspieren lijken verdoofd. Articuleren lukt ze niet, het is alsof ze allebei een speculum ingebracht hebben gekregen. Tot achter in hun keel.

Dawei is de eerste echte stad, met een fijn hotel met duimendik wifi-signaal, een tropisch strand dat duurzaam is verpest door massa’s plastic en een geweldige vismarkt. Vreemd genoeg is er nergens een restaurant dat de zeevruchten serveert. Daarom leen ik de barbecue van een vrouw die maiskolven roostert. Met wat okra en tomaten bereid ik de lekkerste vis ter wereld. Het maismeisje op leeftijd heeft wel lol in mijn aanpak en de biljetten die ik nadien in haar hand druk. Helaas krijg ik niet aan haar verstand gepeuterd dat ze er verstandig aan doet morgen haar eigen visrestaurant te openen.

Ontbijt in Mawlamyine. Er ging een treinreis van negen uur aan vooraf. Dat lijkt te overzien, maar de gemiddelde snelheid was amper hoger dan wanneer ik was gaan fietsen. De wagons schudden zo heftig dat lezen niet aan de orde was. Later hoorde ik dat de rugzak van een toeriste uit het bagagerek door het open raam naar buiten werd geslingerd, compleet met laptop en paspoort. Pas na vijf uur zoeken werden ze met de eigenaresse herenigd.

Dé attractie van Mawlamyine, een flinke tempel met uitzicht op de stad dat door een lichte nevel wordt gesmoord, kan me na het complex in Kawthaung niet echt boeien. Breeze Guest House daarentegen wel. Hier hebben de gasten, hardcore backpackers, vooral aandacht voor hun smartphone of laptop. Ene Maartje uit Amsterdam – één meter tachtig lang, 33 jaar oud, ex-corpsstudent en opgewekt – wil graag een stukje meefietsen op haar huurfiets. Ik neem het gekraak en gepiep voor lief en samen verkennen we de groene rijstvelden rond Hpa-an en beklimmen we een rots van karst met een Boeddhabeeld op de top. ‘s Avonds drinkt ze me – ik ben de alcohol reeds volledig ontwend – omver. Mijn roes slaap ik uit in een brandgevaarlijke hotelletje in Hpa-an dat we delen, slechts gescheiden door een flinterdun triplex wandje. Dromen is, na fietsen, het fijnste dat er is.

De wegen zijn inmiddels heel redelijk. Zelfs zo goed, dat als mijn gps een alternatieve route over brede zandpaden suggereert, ik daarvoor durf te kiezen, met als beloning de mooiste landschappen. Echter een uur later is de brede weg tot een hobbelige single track afgeknependie ook nog eens steil naar beneden gaat. Mijn Garmin is steeds minder zeker van mijn positie als het enkele spoor zich ook nog eens opsplitst. Als ik uiteindelijk in een drooggevallen rivierbedding beland, is voor mij de lol er goed af. De wanden van de bedding zijn zo hoog dat ik me ook niet meer kan oriënteren.

Eerst probeer ik nog met fiets en al de bedding stroomafwaarts te volgen. Maar de enorme rivierkeien lachen mij ronduit uit. Ik dwing mezelf rustig te blijven, ook als ik me realiseer dat de zon al over twee uur ondergaat en mijn water reeds lang en breed op is. Er zit maar een ding op: warme kleding pakken, de fiets achterlaten en hulp zoeken. Ik ben nog net alert genoeg om een waypoint te maken met mijn gps, zodat ik mijn fiets later kan terugvinden. Als ik daarna een paar keer over stenen struikel en hard val, realiseer ik me dat mijn concentratie snel afneemt. Niet leuk. Na een uur klauteren kom ik bij een paar akkertjes waar ik zowaar een boer aantref. Of zoals Floortje Dessing zou voice overen: een lokale boer. Ik probeer hem duidelijk te maken dat ik verdwaald ben en onderdak zoek. Maar of hij dat ook begrijpt? In ieder geval geeft hij me wat water en kijkt hij niet vreemd op als ik met hem meeloop, ruim anderhalf uur lang. Ik zit compleet stuk en het is pikdonker als we zijn huis bereiken, waar ik een matje en deken krijg en zijn vrouw een maaltijd voor ons bereid. Ik eet twee borden leeg en drink zeker anderhalve liter thee – gadegeslagen door de grootouders, twee buurmannen, drie buurmeisjes en de twee zonen van mijn redder, die zich Tjontjon noemt.

Ik word wakker in een dorp waarvan de bewoners de moderne tijd alleen van horen zeggen kennen. Er is geen benzinemotor of elektrisch apparaat dat ook maar een fractie van de stilte claimt. Oma klimt uit het hok van de zeug die net is bevallen. Ze heeft de hele nacht gewaakt waardoor het fris geworpen kroost niet door de eigen moeder is verpletterd. Opa keert de visjes die in de eerste zon liggen te drogen. Zullen de dorpsbewoners ooit een Facebookprofiel aanmaken? Of opscheppen over een stedentripje?

Bij het ontbijt probeer ik mijn gastheer uit te leggen dat ik met hem mijn fiets wil ontzetten. Hoewel ik nog steeds in mijn fietsbroek rondloop en de foto’s in mijn camera bewijzen dat ik niet zomaar een wandelingetje aan het maken was, betwijfel ik of hij me snapt. Toch vergezellen hij en zijn oudste zoon me. Onderweg passeren we stellages met kruiken water onder een afdakje. Dat ik voor de dorstlesser bedank, terwijl ik over mijn buik wrijf, stuit op onbegrip. Zeker als ik daarna wel een slok koude thee neem die ik in een fles heb meegenomen.

Eenmaal terug in de sterk kronkelende rivierbedding begin ik na de dertigste haarspeldbocht te te vrezen dat mijn gps is verdwaald. De opluchting gutst door mijn lijf als ik alsnog oog in oog sta met het ‘moederschip’ dat als een trouw paard op me wacht. We tillen de fiets weer ‘in het landschap’, terug in de vrijheid. Ik neem afscheid en stop mijn redder wat geld toe, voor hem het loon van drie weken snoeihard werken.

Nog geen 25 kilometer verderop, aan het Inlemeer, buldert de beschaving: luxe hotels, pizzeria’s, en souvenirshops. En reisbureautjes die ‘veilig avontuur’ per strekkende meter verkopen. Ik geef hun clientèle geen ongelijk, want ik zag er behoorlijk tegenop om mijn bidon vol te plassen en het vocht voor een tweede keer in mijn keeltje te gieten.

REISWIJZER

Kwetsbaar Myanmar

In Europa is toerisme al bijna twee eeuwen oud. In Myanmar moet men er duidelijk nog aan wennen. Zoals in Bagan waar toeristen zoveel ruimte krijgen dat de schoonheid er duurzaam er zelfs beschadigd raakt. Op de U-Bein brug tref je soms bijna net zoveel toeristen aan als op de Grote Markt in Brussel, die vervolgens hun heil zoeken in pizza-restaurants. Deze ontwikkeling is niet te stoppen, maar je kunt er wel zelf iets aan doen. Door ervoor te zorgen dat jouw geld zoveel mogelijk terecht komt bij de lokale bevolking. Door rechtstreeks met hen zaken te doen, en niet via touroperators. En de duurdere, verwesterde hotels en restaurants te mijden. Daarmee maak je in Myanmar, op heel eenvoudige wijze, zeker het verschil.

Alles op de fiets

Er zijn maar weinig fietsers in Myanmar. En vakantiefietsers nog minder. Je rijwiel en jezelf moeten in goede conditie zijn. Er zijn wel fietsenwinkels, maar alleen in de grootste steden vind je de betere fietsenwinkels.

De kaart Myanmar van Reise Know How 1 : 1.500.00 is de beste assistent. Bij voorkeur aan te vullen met een Garmin-gps die je kunt voeden met de kaarten van opencyclemap.org.

Beste reistijd: van november tot maart.

 

Betelnoot

Alle mannen –zeker op het platteland- zijn verslaafd aan het kauwen op een betelnoot. Deze bittere noot van de betelpalm is geliefd om zijn opwekkende werking en het bestrijdt het hongergevoel. Daar staat tegenover dat je tanden heel vies en rood worden en dat niet zelden je mond ontstoken raakt. Smerig is ook dat de consumptie gepaard gaat met luid, ongegeneerd gerochel en de gebruikers om de haverklap het rode sap uitspugen. Zelfs achter de plantenbakken op de vliegvelden verkleuren rode vlekken de vloertegels.