Fietsen in veranderd Vietnam

Fietsen in veranderd Vietnam

Vietnam per fiets ontdekken is het mooiste dat er is. In een langzaam tempo, dwars door dit land met haar exotische natuur en kostelijke keuken. De weersomstandigheden zijn er vaak aangenaam en door af en toe een spotgoedkope bus of trein te pakken kun je toch kilometers maken. Veel high lights worden inmiddels platgelopen door toeristen. Maar de fiets geeft je de vrijheid om wel degelijk nog paradijselijke plekjes te vinden.

Een bibliotheek en 100 concubines tegen de verveling

Eindelijk! Eindelijk fiets ik weer door de frisse lucht. De hemel is niet langer grauw en de zon is weer terug. Net als de rust. Ik hoor geen brommers, geen asfaltmachines, geen bouwkranen… niets. Alleen vogels, het ruisen van de bamboestruiken langs de weg en mijn derailleur als ik er een tandje bij pak.

Het paradijs Vietnam bestaat nog, maar ik vind het pas na 10 dagen reizen. Mijn startplaats Ho Chi Minh City (=HCMC) is het andere uiterste: de hel. Vijf miljoen brommers eisen elke vierkante centimeter asfalt op. Inclusief het trottoir, met als gevolg dat bijna niemand meer loopt. Naïeve toeristen daargelaten. Herrie is in HCMC de 5e dimensie. Alleen in het Museum van Oorlogsmisdaden, een van de belangrijkste trekpleisters van de stad, is het stil. Vooral bij de foto-expositie die Vietnamezen toont die door het ontbladeringsmiddel Agent Orange zwaar verminkt raakten.

 

Gelukkig heeft HCMC ook minder confronterende hotspots. Zoals het Centrale Postkantoor, gebouwd in Frans-koloniale stijl, de opera en het Museum van Schone Kunsten. Deze gebouwen doorstonden 30 jaar oorlog. Een klein wonder, want toen de Amerikanen – die consequent ‘imperialisten’ worden genoemd – Vietnam verlieten, lag het land in puin. Tweeënhalf miljoen voornamelijk jonge Vietnamezen, waren omgekomen. En omdat de ‘imperialisten’ hadden verloren, kwam er ook geen Marshal-hulp. Inmiddels gaat het veel beter. De grote steden maken zelfs een onstuimige economische groei door. De skyline verandert er met de dag; er wordt als een dolle gebouwd. Fascinerend en angstwekkend tegelijk, want voor de luxe die wij duurzaamheid noemen is zo op het eerste gezicht weinig aandacht.

Ik ben de laatste fietser van Ho Chi Minh City en neem gelijk een kamikazesoldaat een duik in de chaos. Een plein oversteken vereist geheel nieuwe skills. Ik moet de goede verkeersstroom kiezen, zoals vroeger schepen bij de juiste zeestroming aanhaakten. Eenmaal in de flow nooit vol in de remmen gaan; versnellen of vertragen zijn de enige opties. Ondertussen probeer ik zo’n 100 brommers in de gaten te houden. Tegelijkertijd. Hoe dit hectische verkeer functioneert zonder verkeerslichten, laat ik graag aan massapsychologen over.

In de Mekong Delta is iets het rustiger, maar ook in deze ‘rijstschuur van Azië’ wordt volop gebouwd. Gelukkig fiets ik op de routekaarten van touroperator Asian Way Of Life, die de mooiste weggetjes voor me heeft uitgezocht. Dankzij mijn GPS kan ik vaak nog een tandje ruiger gaan. Het apparaat weet weggetjes waarop soms amper te fietsen valt, maar dan heb ik het juist extra naar mijn zin. Want dan weet ik zeker dat brommers niet in mijn nek hijgen.

In Can Tho bezoek ik de drijvende markt. Een tourist trap van jewelste. Bij Vinh Long overnacht ik op het eiland An Binh. Enkele families runnen hier een zogenoemde homestay. Onder de palm- en kokosbomen zijn eenvoudige slaapvertrekken gebouwd, waarvan de wandjes zo dun zijn dat ik amper durf te ademen, maar vooruit. ’s Avonds deel ik aan een lange tafel met backpackers in de leeftijd van 20 tot 75-plus de lekkerste vismaaltijd ter wereld. Tot mijn spijt lukt het mij niet om met iemand echt een gesprek te hebben. Waar dat aan ligt weet ik niet. In Myanmar bijvoorbeeld was dat heel anders. Daar deelden toeristen maar al te graag hun ervaringen. Was dat misschien omdat dit land drie jaar geleden nog niet helemaal platgelopen werd?

Ik wil met de trein naar het noorden, naar Hué. Een stationsmedewerker legt uit – met Google Translate op zijn mobieltje – dat ik mijn fiets dan drie dagen van tevoren moet opsturen. Drie dagen zonder fiets, dat is voor mijn geen optie. Ik zit nog liever een week zonder internet.

Gelukkig hanteert Vietnam Airlines een fietsvriendelijk beleid, dus boek ik een vlucht naar Da Nang. Op het vliegveld wikkelen handige jongens voor een paar euro mijn fiets in krimpfolie. Ideaal, veel fijner dan zo’n onhandelbare kartonnen doos. Een uur later sta ik in Da Nang en cross ik door naar Hoi An, een vissersdorpje dat per ongeluk een eeuw lang origineel bleef doordat de haven dichtslibde en er geen geld was om te moderniseren. Lees: de boel af te breken. Ik verheug mij op deze idyllische plek: 20 jaar geleden genoot ik als een van de weinige toeristen van de bouwstijl die sterk op die van Japan en China leunt. Helaas wordt het stadje inmiddels overspoeld door dagjesmensen uit voornamelijk China en Vietnam zelf. Het is uitgegroeid tot een kitscherige, openlucht shopping mall. Het zou me niets verbazen als de helft van alle souvenirsmeuk made in China was. Dat geldt tenslotte ook voor de memorabilia die je bij Sijtje Boes op Marken kunt kopen.

Goed nieuws voor de ondernemende Vietnamezen, maar de magie is definitief verloren. Dat de stad op de werelderfgoedlijst staat, verandert daar niets aan.

In Hué, de oude keizerlijke hoofdstad met koningsgraven uit de 19e eeuw, is de toeristenindustrie minder dominant. De enorme Citadel waar de keizer woonde in een Verboden Stad – afgekeken van het origineel in Peking – absorbeert moeiteloos de bezoekers. De meeste gebouwen zijn verwoest door de Fransen en de Amerikanen, maar de rood- en goudgelakte hardhouten pilaren van het Thai Hoa paleis, verraden nog altijd het decadente leven van keizer Gia Long. Behalve een bibliotheek had hij 100 concubines tegen de verveling.

Het tempelcomplex en de tombe van Tu Du trekt meer bekijks. Logisch, want van een overweldigende schoonheid en nog geheel intact. Ook Tu Duc had zo’n 100 slaapliefjes op de loonlijst staan, maar hij bleef kinderloos door onvruchtbaarheid. En nog een weetje: de 200 werklieden die zijn graf bouwden, werden onthoofd. Dat stond in de kleine lettertjes van zijn testament. Tot op heden is zijn laatste rustplaats onvindbaar. Mijn favoriet is het mausoleum van Gia Long. Ik heb het complex en de romantisch vervallen vijver helemaal voor mijzelf, omdat je er alleen met de fiets kunt komen.

Per nachtbus reis ik door naar Ninh Binh. Mijn fiets verdwijnt in de royale bagageruimte. Zelf moet ik het doen met een soort slaapcapsule, een bedje van 1.50 m. Niet bijster comfortabel, maar terug in het zadel in de vallei van de Ma-rivier, ben ik het alweer vergeten. Eindelijk vind ik het Vietnam waarvan ik lang geleden afscheid nam. Rijstvelden in terrasvorm volgen de rondingen van de berg. Mannen en vrouwen staan tot hun knieën in de bruine modder die ze met een spade omscheppen. En overal kinderen die heerlijk spelen.

Het leven op het platteland is stukken schraler dan in de grotere steden. Dat merk ik als ik in de provinciestad Cam Thuy op zoek ga naar avondeten. Het menu van de tientallen eettentjes is aan de schrale kant. De kip in de pho – de doorgaans overheerlijke Vietnamese soep – is meer bot dan vlees. Wel ontdek ik een smakelijke soort kroepoek die waarschijnlijk van rijst is gemaakt. Waarschijnlijk, want een praatje maken met de mensen lukt niet. Jammer, want iedereen is uitzonderlijk vriendelijk. Dat was me al opgevallen in de grote steden, waar men wel Engels spreekt. Iedereen is behulpzaam, maar daarin nooit opdringerig.

Tegelijkertijd is de Vietnamees duidelijk en direct. Of zoals Christof, die ik halverwege de klim naar natuurpark Pu Luong ontmoet, het formuleert: “Het zijn de Nederlanders van Azië”. De Spanjaard fietste drie weken door het gebied dat tegen de grens met China ligt. “Daar is alles bij het oude gebleven. De wereldfietser tipt mij dat ik die nacht voor de homestay ‘Minh Tho’ moet kiezen. “Want het nabijgelegen Mai Chau is één grote kermis. De toeristen worden met elektrische golfkarretjes langs de honderden souvenirshops gereden. Bij Minh Tho heb je de rust en de rijstvelden helemaal voor jezelf.”

En zo gebeurt het dat ik overnacht in een huisje van bamboe en palmbladeren op palen, een meter boven het rijstveld. Ik luister naar het water dat van het ene naar het andere terras sijpelt. De wifi komt zo uitbundig uit de router, dat ik de achterban per videoverbinding kan laten zien hoe mooi mijn paradijsje is. Ik maak een uitstapje naar Muong Lat, opnieuw langs de Ma-rivier, maar omdat het gebergte inmiddels veel hoger is, moet ik flink in de pedalen om 60 kilometer en 850 hoogtemeters weg te fietsen. Hoe dichter ik bij de grens met Laos kom, hoe ruiger. Helaas zal ook dit stukje Vietnam spoedig verloren gaan, want er wordt met man en macht gewerkt aan een hydrodam. De dorpen in het dal zijn reeds ontmanteld. Iedereen heeft een nieuw huis gekregen van de overheid dat over het toekomstige meer zal uitkijken. De huizen waren beschikbaar in drie smaken: met een blauw, groen of bruin dak van plaatstaal.

In Muong Lat slaap ik in een hotel met karaoke-club. Ik ben de enige die een kamer voor meer dan een uur boekt. Rond middernacht staan ineens twee politieagenten naast mijn bed. Onder fel TL-licht en in mijn ondergoed, moet ik aan de cops – met gouden knopen op een prachtig, lichtgroen uniform – uitleggen waarom ik zonder permit zo dicht bij de grens met Laos fiets. Ik kies voor de veilige weg en leg uit dat ik een onwetende toerist ben. Nadat ik uitvoerig mijn excuses heb aangeboden, mag ik weer verder slapen op de dreunen van de karaoke-installatie.

 

Mai Chau is inderdaad een tourist trap van jewelste. De stereotype, ongewassen backpackers uit het rijke westen, die hier bijna gratis konden leven, hebben hun plek afgestaan aan toeristen uit Azië. In het gedrang ontwaar ik een fietser. Hij is lang en rijdt op een fiets van het merk idworx. Dat moet een Nederlander zijn. Hij heet Leon, komt uit Den Bosch en ook hij heeft genoten van het noorden. “Sla Sapa over, dat is de horror, één grote bouwput. Neem de trein naar Lao Cai en fiets dan naar Ha Giang en Dong Van.” Helaas, ik heb te weinig tijd, ik moet door naar Hanoi.

Zodra de natuur ophoudt en de buitenwijk van Hanoi begint, lijkt het alsof ik Las Vegas binnenrijdt. Wolkenkrabbers priemen de lucht in. De logo’s van multinationals schreeuwen vanaf grote hoogte tegemoet. De revolutionair en communist Ho Chi Minh, die het land van de Amerikanen bevrijdde, zou zich omdraaien in zijn graf als hij weet had van dit kapitalistische geweld. Maar weinig kans, want hij ligt diepgevroren opgebaard in een mausoleum. (Dat zeker een bezoek waard is.) Het centrum van Hanoi herken ik nog wel: de vaklieden zitten als vanouds per beroepsgroep in een eigen wijk. Ik fiets door straten met uitsluitend meubelmakers, koperslagers of zilversmeden. Bij het Hoan Kiem-meer wacht mij een verrassing. De rondweg is ‘s zondags uitsluitend toegankelijk voor voetgangers. En die ene fietser uit Nederland. Na een ererondje door de menigte, eindig ik op het balkon van Highlands Coffee. Vanaf de 4e verdieping observeer ik hoe duizenden volwassenen en nog veel meer kinderen zich vermaken. Ze flaneren, spelen of eten een ijsje van ijszaak Trang Tien. Wat een heerlijk plekje is dit.

REISWIJZER

CULINAIR

Eten is spotgoedkoop, smakelijk, eerlijk en gezond; ze stoppen nauwelijks suiker in het eten, zoals de Thai. De eetcultuur is authentiek. MacDonald’s heeft hier nog geen vestiging. Hét nationale gerecht is Pho, een bouillonsoep met rijstnoedels, kruiden en limoen. Beste plek in HCMC: restaurant Cosmo, in de achtertuin van het HCMC museum. In Hanoi zijn de restaurantjes in de wijk Truc Bach van harte aan te bevelen. Ga voor de summer rolls van restaurant Huong Mai.

MASSAGE

Ideaal na een intensieve dag, ook als je niet fietst. Hanoi: Nhur My, 17 Hang Be. Of Thuy Linh, Hang Muoi, 20.

INSIDER TIPS

Hanoi: Surrealistisch: wrakstukken van een B52-bommenwerper in het Huu Tiep-meer. De wijk met de smalle straatjes ten westen van Hanoi Centraal Station. Hang Gai: winkelstraat waar de zachtste zijde wordt verkocht. Goede fietsenwinkel: Lam Vélo of www.thbc.vn.