Lars verloor zijn been

Lars verloor zijn been

Tijdens een fietsreis je kaart of zakmes kwijtraken. Of erachter komen dat je honderd kilometer terug je favoriete T-shirt hebt laten liggen. Dat wil je niet. En je paspoort verliezen, geeft pas echt stress. Elke wereldfietser kent dit soort kleine en grote rampen van nabij. Maar hoe is het als je een heel been verliest? Lars de Wit (1965) weet hoe dat voelt.

‘Ik had nog maar één zorg: vechten voor wat zuurstof

Lars had een diepgewortelde hekel aan fietsen. Met elk ritje van huis naar school – door weer en wind en natuurlijk altijd met wind tegen – groeide zijn voornemen, dat hij vanaf zijn zestiende alleen nog maar gemotoriseerd zou rijden. En zo geschiedde. Totdat hij eind vorige eeuw een exemplaar van De Wereldfietser in handen kreeg. “Ik was gelijk verkocht.” Een maand later reed hij op een Koga met zes versnellingen en twee krantentassen vol bagage richting Zuid-Limburg. “Die fiets had mijn vader in de kroeg voor vijftig gulden gekocht, maar zet dat er maar niet in.” Ondanks dat hij regelmatig moest lopen omdat het verzet tekortschoot, was zijn eerste tocht gelijk een succes. “Ik dacht: met alles op m’n fietsje de wijde wereld in, fijner bestaat niet.”

Een eerste echte serieuze fietsreis bracht hem naar Rome. Op een randonneur van het merk Peugeot, met de onvermijdelijke Ortliebs aan de dragers en de onvolprezen fietskaarten van Reitsma en Benjaminse op het stuur. Daarna was de sky de spreekwoordelijke limit en ging het van Istanboel naar Australië. En van Denver, Colorado naar La Paz in Bolivia. Bovendien kwam er een mountainbike met Rohloffnaaf.

Binnen de vereniging De Wereldfietsers, viel Lars op door zijn grote hoed en zijn bovengemiddelde fietstempo. Ondanks de ruim veertig kilo bagage die hij standaard meezeulde en de porties eten die voor hem nooit toereikend waren. Daarbuiten waren het vooral honden die diep respect hadden voor de lange Rotterdammer. Of beter gezegd, voor de flinke stok die hij in een split second tevoorschijn haalde net voordat zij hun tanden in zijn fietskuiten wilden zetten.

Op 7 februari 2013 klokte Lars de honderdduizendste fietskilometer. Een Sigma- en een VDO-fietscomputer kwamen er aan te pas om zijn prestatie te registreren. Hij was in zijn eentje op weg naar San Pedro de Atacama in Chili. De dag erna zette hij zijn tentje op in een droge rivierbedding. “Er was weinig beschutting en uitgerekend daar stond een boompje.” Een beginnersfout, maar in het gebied waar hij verbleef, viel amper twintig millimeter regen per jaar en het was ook niet waarschijnlijk dat er die avond een spatje regen zou vallen. Toch ging het zachtjes regenen en eenmaal in zijn slaapzak begon het te hozen. “Toen had er eigenlijk een lampje moeten gaan branden. En al helemaal toen ik de grond voelde trillen en er steeds meer gerommel klonk. Het zou wel een vrachtwagen zijn, dacht ik, maar toen ik mijn hoofd buiten de tent stak, zag ik een krachtige modderstroom door het diepste gedeelte van de bedding kolken.”

De rivier, die uit het niets leek te komen, bleek sterk genoeg om rotsblokken ter grootte van een fietstas mee te sleuren. “In blinde paniek, met bonkend hart en droge keel bracht ik mijn fiets naar een nog droge verhoging in de rivierbedding en pakte mijn tassen bij elkaar met de meest essentiële spullen. Misschien was ik hier zo’n tien minuten mee bezig.” Deze zo menselijke reactie – passagiers die uit een gecrasht vliegtuig klimmen, pakken vaak nog even de rolkoffer uit het bagagerek – had catastrofale gevolgen. Want intussen was Lars ingesloten geraakt omdat er aan de andere kant van de bedding een tweede modderstroom was ontstaan. Die stroom wilde hij met vier tassen doorkruisen. “Ik geloof dat ik na één stap al onderuitging. Ik ging kopje onder en had ik nog maar één zorg: vechten voor wat zuurstof, omdat ik telkens opnieuw onder water werd getrokken en niet wist wat boven of onder was. Ik dacht nog: doodgaan vind ik niet erg, maar verzuipen wil ik niet.” Hij was zich nauwelijks bewust van wat er gebeurde. “Behalve dan dat ik mijn onderbeen had gebroken.” Lars pauzeert en haalt diep adem. “En het ergste moet nog komen.”

De rivier mondde uit in een woestijn, waar hij zijn kracht en diepte verloor. Het was donker, Lars was zijn bril met min zeven kwijt en hij wist dat hij niet kon lopen. “Okay, dan ga ik maar dood en ik nam een foetushouding aan. Langzaam keerde een beetje energie in mij terug en ik zei tegen mezelf dat ik dít mijn familie niet kon aandoen en begon terug te kruipen. Over de rivierbedding vol modder, stenen en minuscule steentjes zo scherp als messen. Mijn natte T-shirt deed ik uit om niet verder af te koelen en ik bond hem om mijn linker knie; mijn rechter knie kon ik door de pijn niet bereiken.” Het kostte Lars een hele nacht om terug te kruipen naar de weg. Om het vol te houden, telde hij telkens vijfhonderd kruipbewegingen, waarna hij zichzelf een korte pauze gunde. “Mijn knie lag helemaal open, ik voelde geen pijn, maar ik vreesde dat ik het niet zou gaan redden.”

Uiteindelijk zag hij de zaklampen van politieagenten die naar hem op zoek waren. Kennelijk was hij nog gespot door een auto of vrachtwagen nadat hij zijn tent in de rivierbedding had opgezet. ”Ik was gered.” Dat bleek voorbarig, want pas na vierhonderd kilometer op de achterbank van de politiewagen en later een ambulance vonden ze een ziekenhuis – het vierde waar ze stopten – dat hem wilde opnemen én de faciliteiten had hem te behandelen.  Maar het verhaal stopt hier niet. Een privévliegtuig vloog Lars een week later naar Santiago, naar een ziekenhuis dat is gespecialiseerd in complexe verwondingen. Hier werden eerst twee tenen geamputeerd en daarna zijn enkel. “Die laatste ingreep brak me. Het was zo ingrijpend. Mijn zus was overgevlogen. Eerst vond ik dat overdreven. ‘Wat kan zij nou doen?’, was mijn reactie, maar ik ben haar enorm dankbaar.”

Zijn ziektekostenpremie had Lars er inmiddels voor een heel leven uit. “Ik zag een rekening van 250.000 euro. En dat alleen maar voor een half been”, voegt hij er ironisch aan toe. Met zijn zus reisde Lars terug naar Nederland en daar bleek dat de bacteriën hun verwoestende werk zonder enig mededogen voortzetten. Hij moest ook zijn scheenbeen inleveren en nog later zijn knie. “Dat ik mijn knie moest missen, was de zoveelste tegenslag: lopen zou nog moeilijker worden en het fietsen kon ik sowieso vergeten.” Een lange revalidatie volgde. “Van vijf meter door de gang van het ziekenhuis naar de eerste keer de straat oversteken. Ook hier hielp mijn tel-tik.”

Nachtmerries heeft Lars nooit gehad, wel kwam er een psychiater aan te pas om zijn trauma te verwerken. “In het begin kon ik er niet over praten, maar door keer op keer mijn verhaal aan haar te vertellen gaat het mij goed af. Als ik mensen die ik van vroeger ken nu zie, schrikken ze altijd flink. Met een grapje laat ik merken dat ik het heb verwerkt.” Om zijn rentree als wereldfietser te maken, schafte Lars een elektrische driewielige fiets aan waarmee hij een tocht van zevenhonderd kilometer maakte. “Een zwaar kreng van dertig kilo dat eigenlijk geen fiets zou mogen heten. In een overmoedige bui kroop ik een keer op mijn oude fiets, want dat sloeg natuurlijk nergens op, was mijn verwachting. Maar het voelde direct alsof ik mijn oude ik hervond. Echt alsof ik gewoon weer twee benen had.”

Hoe bedoel je? Je oude fiets? “Ja, die werd ongeschonden op de verhoging in de rivier gevonden. Net als twee Ortliebtassen kilometers verderop.” Vier dagen na zijn herrijzenis karde Lars van Rockanje naar Annecy. Honderd kilometer per dag, 1600 in totaal. “Op mijn dagafstand heb ik geen millimeter hoeven in te leveren. Waar ik nu wel op let, is het gewicht van mijn bagage. Met twintig kilo kom je ook een heel end.” Om er lachend aan toe te voegen: “En dat scheelt vast als ik straks wéér in no time mijn spullen bijeen moet rapen.”

 

Dit verhaal is oorspronkelijk geschreven voor tijdschrift De Wereldfietser. (pdf)